Column Rudi Vranckx - "Mijn hoofd is nog niet mee naar huis gereisd"

9 september 2022

“Niemand is ooit klaar voor de oorlog. Ook wij niet.” Dokter Hrushka van het kleine ziekenhuis in de Oekraïense stad Chuhuiv neemt me mee in de donkere gangen en kamers. Buiten heeft het wekenlang gedonderd. De muren hebben geschud van de artilleriebarrages. Door een venster zie ik het puin van een flatgebouw. Daar viel een van de eerste raketten in deze waanzinnige oorlog in Europa. Een oorlog om de hoek, wie had dat gedacht. 

Ik niet alleszins. In plaats van een reportage-opdracht in Afghanistan of Syrië sta ik hier nu, gekleed in een zwaar kogelvrij vest, als een soort RoboCop. Dit stadje op enkele tientallen kilometers van de Russische grens is al twee keer heroverd op de Russische invallers. “Ze ontzien niemand”, bezweert de dokter me. “We hebben hier verschillende soorten kwetsuren. Aan het hoofd. Aan de borst. Allerlei soorten beenbreuken.” De enkele artsen en verplegers die gebleven zijn, slapen al drie weken in het ziekenhuis. 

In een van de ziekenkamers hoor ik een lach. Vrolijkheid in deze omstandigheden, voor een buitenstaander vreemd om te begrijpen. Het is een kleine kamer met een zonnig raam dat uitkijkt op de binnenkoer. Julia en Alina zitten te keuvelen op hun bed. Ze zijn gewond aan de handen, een arm en been zijn gebroken. Maar ze leven en ze zijn veilig, voor zover dat mogelijk is in deze oorlog. Ze hebben geluk gehad, vertelt Julia.“We reden met de bus van Charkiv naar onze ouders. De Russen namen ons onder vuur. Veertien van ons overleefden, acht bleven dood achter.” Het valt me op hoe snel moed bij deze mensen versmelt met een absurde vorm van fatalisme.

De raketten maken geen onderscheid tussen burgers en soldaten

De buitenramen van het ziekenhuis zijn tot op manshoogte verstevigd met zandzakjes. De rest is dichtgetimmerd met houten panelen. “De raketten maken geen onderscheid tussen burgers en soldaten”, vertelt dokter Hrushka. Ziekenhuizen, scholen en burgerdoelen bestoken: het is tegen alle oorlogsconventies in. Vreemd toch, want in een tijd van zogenaamde precisiebommen is daar geen enkel excuus voor. 

Ook dokters en verplegers zijn maar mensen, soms vergeten we dat. Sommigen van hen zijn gevlucht, om familie te redden. “De mensen zijn bang, wat verwacht je?”, zegt dokter Hrushka. Een van zijn collega-artsen vertelt dat hij vooral moe is, doodmoe, van het amputeren van benen. Ik kan alleen maar luisteren. Hoe snel word je van dokter in een slaperig provinciestadje een heuse oorlogschirurg? Ook de zorgkundige die jarenlang patiënten medi­cijnen en een bedpan bezorgde, moet nu al wekenlang scalpel en zaag aanreiken in de operatiezaal. 

Wat verder weg van de frontlijn ontmoet ik Ihor, een Oekraïense dokter die al vele jaren in ons land werkt als verpleger. Hij ziet er moe uit, vermagerd ook. Adrenaline houdt hem al een maand op de been. Toen de oorlog startte, is hij halsoverkop uit België vertrokken met enkele oude ambulances volgeladen met medicijnen. Nu toont hij aan zijn collega’s de moderne technieken van wondverzorging. Vannacht is er een lading gewonden van het front binnengebracht. Een soldaat heeft een gat in zijn been waar mijn vuist in kan verdwijnen. Er zijn te weinig zware pijnstillers, maar Ihor werkt voort. De soldaat zelf wil het ook zo. Hij krijgt iets om de pijn mee te verbijten. Even moet ik met enige schaamte denken aan mijn laatste tandartsbezoek. Ik schrok toen wat terug voor de pijn. 

Een ziekenhuis is altijd en overal ter wereld een plaats van verdriet, maar ook van hoop op beterschap. Sommige zwaar toegetakelde soldaten vragen aan Ihor wanneer ze naar het front kunnen. Julia en Alina willen dan weer terug naar Charkiv. De Russische linies zijn achteruitgedreven. De eerste inwoners komen aarzelend uit hun schuilplaats onder de grond. Werklui ruimen puin en beginnen zelfs bloemen aan te planten in het parkje buiten het ziekenhuis. Ook ik beleef dit jaar de seizoenen intenser in Oekraïne, samen met hen. 

Terug in Leuven drink ik een koffie op een terras in de binnenstad. Koopjesjagers flaneren in de zon. Plots spreekt een man, vergezeld van twee dames, me aan. Ik moet even denken, want na een intense oorlogsmissie is het vaak moeilijk aanpassen, mijn hoofd is nog niet mee terug naar huis gereisd. Dan dringt het tot me door. Bart zat naast mij in de klas en is ondertussen chirurg geworden. De twee vrouwen komen uit Oekraïne, ze worden bij hem thuis opgevangen. Blijkbaar heeft de universiteit ook contacten gelegd met vluchtelingenfamilies. De communicatie met de vrouwen verloopt wat stroef, hun Engels is moeizaam. Niemand wil hen kwetsen met opdringerige vragen. Ze komen uit de buurt waar ik nog maar net vertoefde. 2.500 kilometer van huis, bestaat toeval? Solidariteit heeft vele gezichten. En het wordt voor mij eens te meer duidelijk: artsen en verpleegkundigen, vluchtelingen en patiënten: het zijn allemaal mensen.
 

Gerelateerd

Laatste aanpassing: 16 maart 2023