Prof. dr. Dirk De Ridder - diensthoofd urologie

2015: wat zijn voor u de belangrijkste realisaties in deze periode?

Sinds mijn aanstelling afgelopen jaar hebben we de dienstraad hervormd: kwaliteits- en zorggerelateerde discussies worden nu binnen gestructureerde raden gehouden.

Maar bovenal was 2015 een jaar van voorbereiding van de projecten voor 2016. Zo selecteerden we vier verpleegkundigen die hun expertise zullen inzetten om binnen de dienst urologie nieuwe zorgvormen uit te tekenen. In 2015 is bijvoorbeeld al het zogeheten robocare-project in gang gezet: een nieuw zorgtraject voor radicale prostaatwegnames bij prostaatkanker via robotchirurgie.

 

Innovate, don’t imitate, dat is dé uitdaging
prof. dr. Dirk De Ridder

2016: waar wilt u met uw dienst naartoe?

2016 wordt een kanteljaar, eentje van een nieuwe richting uitgaan met de hele dienst urologie. We willen iedereen met de neus in de richting van permanente innovatie krijgen, zowel qua patiëntenzorg als research. Innovate, don’t imitate, dat is dé uitdaging.

Zo gaan we het robocare-project verder uitrollen. In dat nieuwe zorgtraject voor radicale prostaatwegnames met robotchirurgie leiden we patiënten preoperatief op over hun ziekenhuisverblijf en aandoening, om onnodige angst en onzekerheid weg te werken. Zo kunnen we niet alleen de patiënttevredenheid verhogen en betere postoperatieve zorg garanderen, maar ook de huidige ligduur van vier à vijf dagen inkorten tot maximaal twee dagen.

We willen nationaal en internationaal naar buiten komen als een versterkt urologisch researchcentrum
prof. dr. Dirk De Ridder

Nog op de agenda voor 2016 staat het samenbrengen van onze drie grote onderzoekslijnen oncologie, stamcellen en functionele urologie in één overkoepelende structuur. Zo kunnen we nationaal en internationaal naar buiten komen als een versterkt urologisch researchcentrum.

Ook de operationele hervorming van de afdeling kinderurologie staat op stapel: een nieuw staflid moet de relatie met onze pediaters en kindernefrologen aanzwengelen. Om onze expertise in complexe urologische pathologie vlot extern te kunnen delen, is er een kinderurologisch netwerk UZ Leuven-UZ Gent uitgebouwd.

Welke ontwikkelingen in uw medische discipline volgt u met bijzondere interesse?

Toen ik in 1995 als jong staflid in UZ Leuven begon, heb ik me bijgeschoold in de functionele urologie, een toen nog eerder onontgonnen niche. Het is een specialiteit die nu almaar belangrijker wordt, want door de vergrijzing zullen er meer en meer mensen in aanraking komen met incontinentie, blaasledigingsstoornissen en neurologische aandoeningen.

Functionele urologie is me altijd blijven boeien, omdat er al bij al nog relatief weinig geweten is over hoe een blaas en een sluitspier functioneren. Er valt nog veel onderzoek te doen om dat domein vooruit te helpen. Ik ben er dus nog lang niet op uit gekeken.

Prof. dr. Gert Van Assche – diensthoofd maag-, darm- en leverziekten

2015: wat zijn voor u de belangrijkste realisaties in deze periode?

Het was een eer én uitdaging om diensthoofd te worden van twee diensten die in 2015 terug samengevoegd werden. Meer dan dertig jaar geleden werden in UZ Leuven hepatologie en gastro-enterologie opgesplitst, omwille van twee artsen met een grote uitstraling en sterke persoonlijkheid. Dat leidde tot een uitzonderlijke situatie, zowel in België als wereldwijd: in de geneeskunde horen de twee disciplines traditioneel samen.

Het translationeel onderzoek is onze basis: onze onderzoekers krijgen wereldwijd erkenning voor hun doorbraken
prof. dr. Gert Van Assche

De opleiding van assistenten is gemeenschappelijk, de patiënten zijn overlappend en de twee diensten doen gelijkaardige endoscopische onderzoeken. Iemand met een leverprobleem heeft vaak een darmprobleem en omgekeerd. Het was dus een logische stap om de twee internationaal befaamde diensten terug samen te brengen onder de naam maag-, darm- en leverziekten.

2016: waar wilt u met uw dienst naartoe?

Waar we goed in zijn, nog sterker maken: oplossingen bieden voor complexe problemen bij maag-, darm- en leverziekten. We zijn er trots op dat we veel verwijzingen krijgen van andere ziekenhuizen en willen oplossingen vinden voor patiënten die elders niet meer geholpen kunnen worden. Niet voor niets zijn we het grootste levertransplantatiecentrum van België. Voor digestieve oncologie, inflammatoire darmziekten, slokdarmstoornissen en prikkelbare darmsymptomen zijn we een referentiecentrum. Ook voor endoscopie gaan we die richting uit. Het translationeel onderzoek is onze basis: onze onderzoekers krijgen wereldwijd erkenning voor hun doorbraken.

Daarnaast zijn er een aantal nieuwe projecten die we willen opstarten, zoals het Leuven Intestinal Failure and Transplantation Center (LIFT). Dat is een project voor mensen die zich niet meer normaal kunnen voeden en waarvan sommigen wachten op een dundarmtransplantatie. In samenwerking met de dienst abdominale transplantatieheelkunde en andere disciplines van UZ Leuven willen we die patiënten begeleiden tot aan hun transplantatie en ook daarna.

We zijn volop bezig met de uitbouw van een multidisciplinaire levertransplantatie­raadpleging
prof. dr. Gert Van Assche

In 2016 starten we met een screening van papillomavirusletsels rond de aars om kanker op te sporen bij risicopatiënten, naar analogie met de uitstrijkjes die vrouwen krijgen voor baarmoederhalskanker.

Daarnaast zijn we volop bezig met de uitbouw van een multidisciplinaire levertransplantatieraadpleging. Voor de toekomst werken we aan het idee van een onestopshop, waarbij mensen op één dag zowel hun artsen, psycholoog als diëtist kunnen zien en dus afspraken kunnen combineren op dezelfde dag.

Welke ontwikkelingen in uw medische discipline volgt u met bijzondere interesse?

De vele endoscopische interventies voor aandoeningen waarvoor vroeger een operatie nodig was. Het screenen van mogelijke kankers, zoals familiale darmkankerscreening. De nieuwe medicatie voor inflammatoire darmziekten en digestieve oncologie: er zijn veel nieuwe producten in ontwikkeling om darm- en maagkanker, ziekte van Crohn en colitis ulcerosa te behandelen.

Prof. dr. Johannes van Loon – diensthoofd neurochirurgie

2015: wat zijn voor u de belangrijkste realisaties in deze periode?

Eind 2014 hebben we het vijftigjarig bestaan van de dienst gevierd. In 2015 zijn wij als een jonge dynamische vijftiger voortgegaan op wat er de voorbije jaren was gestart, namelijk de integratie van hoogkwalitatieve klinische zorg met onderzoek en onderwijs.

Elk staflid heeft er binnen zijn interessegebied voor gezorgd dat die aspecten maximaal tot ontplooiing zijn gekomen. Dat uitte zich onder meer in een toename van het aantal ingrepen die tot de tertiaire zorg worden gerekend, het opstarten van een aantal klinische studies, en vier ASO’s die hun klinische opleiding combineren met fundamenteel onderzoek voor een PhD-thesis.

Voor het spinale gebeuren – de zorgprogramma’s traumatische en niet-traumatische aandoeningen van het axiaal skelet – kreeg de samenwerking met orthopedie en traumatologie zijn definitieve vorm.

Bij het opstellen van het beleidsplan 2015-2020 hebben we ons ook gerealiseerd dat we aan het maximum van onze groei waren gekomen. Als we verder willen evolueren, moeten we op een andere manier werken.

We zullen ons focussen op waar we goed in zijn. Dat blijkt de tertiaire pathologie te zijn
prof. dr. Johan Van Loon

Onze stafleden zijn ook actief in het bestuurlijke en ondersteunende deel van het ziekenhuis en de faculteit. We hebben een belangrijk engagement tegenover ons ziekenhuis en de universiteit. Het zijn unieke instellingen waarin we ons werk kunnen doen en ook graag doen.

2016: waar wilt u met uw dienst naartoe?

2016 wordt een kanteljaar. We zullen ons focussen op waar we goed in zijn. Dat blijkt de tertiaire pathologie te zijn: de functionele neurochirurgie, de oncologische neurochirurgie, de congenitale pathologie en de ingewikkelde spine-problematiek. Op al die domeinen leveren we kwalitatief hoogstaande patiëntenzorg en doen we fundamenteel en klinisch onderzoek.

Omdat ingrepen binnen die topgebieden in een hoogstaande technologische omgeving moeten gebeuren, zullen we de secundaire neurochirurgische problemen in de operatiezaal verschuiven naargelang de beschikbare tijd. In 2017 wordt in de nieuwe operatiezalen bijvoorbeeld een intra-operatieve CT geïnstalleerd, een typisch voorbeeld van hoe een hoogtechnologische operatieomgeving mee bepalend is voor kwalitatieve zorg. Als de verbouwingen van de operatiezalen achter de rug zijn, moeten de zalen zo efficiënt mogelijk benut worden. Dat kan enkel door een goede voorbereiding.

Neuromodulatie zal in de loop van de volgende jaren een steeds belangrijkere rol gaan spelen bij de behandeling van een aantal aandoeningen
prof. dr. Johan Van Loon

Welke ontwikkelingen in uw medische discipline volgt u met bijzondere interesse?

De intra-operatieve monitoring in brede zin, enerzijds van de fysiologische functies en anderzijds van de morfologie van het zenuwstelsel, blijft mij interesseren. Tijdens de ingreep worden de functies van het zenuwstelsel constant opgevolgd, kunnen we nieuwe beeldvorming doen, en kunnen we rekening houden met de aanvullende behandelingen die na de ingreep nog zullen gebeuren. Op die manier kunnen we een maximaal effect bereiken met een minimaal risico voor de patiënt.

Verder blijft het onderzoek naar het functioneren van de gezonde en zieke hersenen van de mens uitermate boeiend. De neurochirurgie bekleedt in dat onderzoek een cruciale rol, omdat we als enige discipline rechtstreeks contact hebben met het orgaan dat we onderzoeken.

Neuromodulatie – de functie van het zenuwstelsel beïnvloeden, bijvoorbeeld door een elektrode te plaatsen – zal in de loop van de volgende jaren een steeds belangrijkere rol gaan spelen bij de behandeling van een aantal aandoeningen. Boeiende tijden!

Prof. dr. Birgit Weynand – diensthoofd patho­logische ont­leed­kunde

2015: wat zijn voor u de belangrijkste realisaties in deze periode?

Ik kom van buiten UZ Leuven en bij mijn aanstelling in juni 2015 was het dan ook belangrijk dat ik grondig kennismaakte met de dienst pathologische ontleedkunde en met het ziekenhuis in zijn geheel.

Ik heb sindsdien veel gesprekken gevoerd, niet alleen met mijn stafleden, maar ook met de assistenten in opleiding, het middenkader en de andere medewerkers van pathologische ontleedkunde. Het is mijn bedoeling om zo goed mogelijk rekening te houden met ieders belangen en behoeften. Zo kunnen we tot een dienst komen waar iedereen zich kan ontplooien.

Het spreekt voor zich dat ik als diensthoofd de lijnen uitzet, maar het is belangrijk dat ik mijn omgeving daarbij betrek. Alleen zo kun je echt iets realiseren.

Wij streven naar een zo kort mogelijke turn-around-time, de tijd tussen het binnenkomen van een staal en het afgewerkte verslag
prof. dr. Birgit Weynand

2016: waar wilt u met uw dienst naartoe?

Pathologische ontleedkunde staat als ondersteunende dienst wat in de schaduw, en is niet of weinig bekend bij de patiënten. Toch is onze dienst erg belangrijk voor de patiënt: pathologie heeft namelijk meestal het laatste woord bij de diagnose. Wij streven daarom naar een zo kort mogelijke turn-around-time, de tijd tussen het binnenkomen van een staal en het afgewerkte verslag. Hoe sneller de patiënt op de hoogte is van de diagnose, hoe beter.

Binnen het ziekenhuis heeft onze dienst een goede naam. Dat moet zo blijven. De expertise van onze medewerkers, niet alleen op het vlak van diagnostiek, maar ook in onderzoek en onderwijs, moet dus ondersteund en behouden blijven.

De tevredenheid van externe instellingen over de kwaliteit die we leveren, is een mooie hefboom voor verdere samen­werkings­ver­banden
prof. dr. Birgit Weynand

Het is belangrijk voldoende assistenten op te leiden om te vermijden dat er een tekort aan pathologen ontstaat. Dat stelt ons voor de uitdaging om de discipline aantrekkelijk te maken voor studenten geneeskunde. Sinds de nieuwe wetgeving zijn assistenten verplicht om twintig maanden stage te lopen in een niet-universitair ziekenhuis. Die perifere stageplaatsen vinden en bevestigen voor een langere periode is een belangrijke taak in de volgende maanden.

Verder ben ik volop bezig om de samenwerking met artsen buiten UZ Leuven verder uit te bouwen. Twintig procent van de stalen die we onderzoeken, is afkomstig uit het Heilig Hart Leuven en het MCH. De artsen van deze instellingen zijn tevreden over de kwaliteit die we leveren. Die tevredenheid is een mooie hefboom voor verdere samen­werkings­ver­banden, zeker in het kader van zorgnetten zoals voorgesteld door de overheid.

Tot slot wil ik dit jaar nog nieuwe medewerkers aantrekken die zich specifiek bezighouden met moleculaire pathologie.

Welke ontwikkelingen in uw medische discipline volgt u met bijzondere interesse?

In ons vakgebied maakt de moleculaire pathologie sterk opgang. Die wetenschappelijke discipline analyseert moleculaire en genetische veranderingen en is dus belangrijk voor betere diagnose en classificatie van ziekten.

Maar ook op het vlak van behandeling kan de moleculaire pathologie de geneeskunde vooruithelpen: bij bepaalde aandoeningen, meestal tumoren en infecties, wordt het nu mogelijk om vooraf uit te maken welke behandeling het meest geschikt is en kunnen er nauwkeuriger prognoses worden gemaakt.

We stellen vast dat op elk congres nieuwe biomarkers worden voorgesteld die we binnen onze dienst verder op punt moeten stellen.

Deze evolutie van op de eerste rij kunnen en mogen volgen, vind ik ontzettend boeiend. Ook elk staflid is binnen zijn eigen expertisedomein sterk betrokken.

Laatste aanpassing: 16 maart 2023