Pancreastransplantatie

Operartie waarbij de alvleesklier (pancreas) van een overleden donor getransplanteerd bij een patiënt van wie de eigen pancreas niet meer voldoende functioneert.

Afspraken

Abdominale transplantatiechirurgie en -coördinatie

Complexe ingreep

Een pancreastransplantatie is een complexe ingreep en kan met levensbedreigende verwikkelingen gepaard gaan. Daarom wordt een pancreastransplantatie enkel uitgevoerd bij patiënten met ernstige en levensbedreigende verwikkelingen van diabetes.

Samen met niertransplantatie

Een pancreastransplantatie wordt in de meeste gevallen samen met een nier van dezelfde donor getransplanteerd wanneer u ook eind-stadium nierfalen heeft.

Verloop

Duur: ongeveer 8 uur. De ingreep wordt door abdominale transplantatiechirurgen uitgevoerd.

Een pancreastransplantatie verloopt meestal samen met een niertransplantatie.

  • De donorpancreas wordt in uw buikholte getransplanteerd.
  • Bloedvaten van de donorpancreas worden op uw eigen bloedvaten aangesloten en gehecht.
  • De pancreas wordt achter de rechter dikke darm geplaatst.
Transplanteren van de donorpancreas in uw buikholte. Bloedvaten van de donorpancreas worden op uw eigen bloedvaten gehecht.

Transplanteren van de donorpancreas in uw buikholte. Bloedvaten van de donorpancreas worden op uw eigen bloedvaten gehecht.

Verteringssappen

Naast insuline maakt de pancreas ook verteringssappen aan, die ook moeten worden omgeleid.

De donorpancreas wordt daarom altijd met een stukje twaalfvingerige darm (duodenum) getransplanteerd. Daarmee wordt er een verbinding gemaakt tussen dit stuk darm en uw eigen dunne darm.

Af en toe wordt er gekozen om de verteringssappen naar de blaas af te leiden. Dit komt vooral voor als enkel de pancreas wordt getransplanteerd, zonder een gelijktijdige niertransplantatie. 

Nazorg

Na de ingreep moet u rekenen op minstens 2 weken hospitalisatie.

De eerste week mag u niet eten om uw nieuwe pancreas rust te bieden. Tijdens deze periode krijgt u voeding via een infuus.

Opvolging na ontslag

Na de transplantatie moet u levenslang immuunsuppressieve medicatie nemen. Die medicatie onderdrukt uw eigen afweersysteem om zo de afstoting van het orgaan te voorkomen.

U wordt ook levenslang opgevolgd door de dienst nefrologie en endocrinologie.

Specialisten

Laatste aanpassing: 2 februari 2024